Latijnse
naam
Capreolus capreolus.
Grootte
Schouderhoogte 65-75 cm,
lichaamslengte 95-125 cm.
Veldkenmerken
M (bok) een klein gewei,
niervormige lichtgekleurde spiegel
V(geit) hartvormig lichtgekleurde spiegel
met ‘schortje’.
Beide ’s zomers roodbruin, ’s winters bruingrijs.
Bronsttijd
Eind juli, begin
augustus.
Draagtijd
40 weken
(vertraagde inplantatie), 1-2 kalveren
Voedsel
Grassen, kruiden, heide, loof,
bosvruchten en graan.
Biotoop
Bossen, venen, moerassen, duinen en
grienden; ook in boomloze
landbouwgebieden waar het zich kan terugtrekken in
de dekking. Naar begin
DAMHERT
Latijnse
naam
Dama dama.
Grootte
Schouderhoogte 85-110 cm,
lichaamslengte 130-160 cm.
Veldkenmerken
M heeft afgeplat gewei
(schoffelgewei) M en V ’s zomers warmbruin
met ronde witte stippen, in de
winter grijsbruin met minder duidelijke
stippen. Relatief lange
staart.
Bronsttijd
Laatste week
oktober-eerste week november.
Draagtijd
33-34 weken, 1-2, zelden 3
kalveren, na ca. 1½ jaar geslachtsrijp.
Voedsel
Kruiden, gras, paddestoelen, eikels,
kastanjes.
Biotoop
Landschap waar
dekking en open veld elkaar afwisselen. Naar
begin EDELHERT
Latijnse naam
Cervus elaphus.
Grootte
Schouderhoogte 120-150 cm,
lichaamslengte 165-250 cm.
Veldkenmerken
M (hert) regelmatig vertakt
gewei met ronde stangen, zowel
M als V (hinde) ’s zomers roodbruin en in de
winter bruingrijs.
Kalveren gevlekt.
Bronsttijd
Half september-half
oktober.
Draagtijd
33-34 weken, 1,
zelden 2 kalveren, soms na 1½ jaar geslachtsrijp,
na 4 jaar volledig
zelfstandig en lichamelijk volwassen.
Voedsel
Grassen, heide, knoppen, bast,
bladeren van loof- en naaldhout.
Biotoop
In Nederland de arme
zandgronden.
|
Latijnse naam
Myocastor
coypus.
Grootte
Lengte 42-65 cm, lengte staart 30-45
cm.
Veldkenmerken
Zwaar gebouwd
knaagdier met een brede hoekige kop. Glanzend
bruine tot geelbruine
bovenvacht, grijze ondervacht. De buik is
wat lichter van kleur. Oranje
snijtanden.
Paartijd
Gehele jaar
door.
Draagtijd
127-138 dagen, 2-9
jongen, na 3-10 maanden geslachtsrijp.
Voedsel
Voornamelijk water- en oeverplanten
zoals riet. Voorjaar scheuten,
stengels, bladeren en vruchten, maar ook
grassen en zeggen.
Winter wortelstokken en daarnaast bast van bomen en
struiken,
waaronder verschillende soorten wilg. Ook landbouwgewassen
zoals maïs, suikerbiet, wortels, koolsoorten en knollen.
Biotoop
Water met een rijke oevervegetatie.
Dit zijn rivierlopen, kleiputten,
grindgaten, moerassige gebieden, kleine en
traag stromende rivieren,
estuaria en
kusten.
|
|
FAZANT
Latijnse
naam
Phasianus colchicus.
Grootte
M = 83 cm, V = 58 cm
Veldkenmerken
M = lange staart, glanzend
verenkleed met groene of blauwe kop,
grote kale ronde plekken rond de ogen,
V = kortere staart als de
haan, bruin gevlekt.
Broedtijd
April-juni, 24-26 dagen, 6-16
eieren, jongen na 12-14 dagen vliegvlug.
Voedsel
Plantaardig en dierlijk voedsel
zoals zaden, eikels, knollen, bessen,
wortels, bladluizen, etc.
Biotoop
Heggen, wallen en begroeide
slootkanten, duin- en bosgebieden.
Broedgebied
Plaatsen met dichte begroeiing,
zoals hoog gras.
|
Latijnse naam
Perdix perdix.
Grootte
30cm.
Veldkenmerken
Licht kastanjebruine kop,
lichte gespikkelde borst met daarop
vaak een donkere kastansjebruine vlek.
Rug en staart bruin
tot roestrood.
Broedtijd
April-mei, 24-25 dagen, 8-12
eieren, jongen na 2 weken vliegvlug.
Voedsel
Jongen eten gedurende hun eerste
periode insecten.
Daarna voornamelijk plantaardig zoals zaden, bietenkoppen,
groene scheuten van gras, klaver, etc.
Biotoop
Cultuurgebiede met akkers, ook wel
in duinen en heiden.
Broedgebied
Heggen, wallen en andere ruige
begroeiing.
|
Latijnse
naam
Anas platyrhynchos.
Grootte
58 cm.
Veldkenmerken
M = glanzende groene kop met
smalle witte halsband, bruine borst,
lichtgrijze onderzijde, witte staart
met gekrulde zwarte veren,
snavel geelachtig V = bruingevlekt, beide
paars-blauwe spiegel.
Broedtijd
Februari-mei, 28 dagen, 8-15
eieren, jongen na 7 weken vliegvlug.
Voedsel
Slakken, visjes, insecten,
waterplanten, gras, aardappelen,
peulvruchten en granen.
Biotoop
Overal waar voldoende water
is.
Broedgebied
Geheel
Europa.
|
|
|
|
NIJLGANS
Latijnse naam
Alopochen
aegyptiacus.
Grootte
63-73
cm.
Veldkenmerken
Nijlganzen hebben
een bruingrijs verenkleed. Rond het oog
hebben ze een chocoladebruine vlek.
De snavel is deels zwart,
deels roze.
Broedtijd
De meeste ganzen broeden in het
voorjaar, ook kan men in de
herfst en zelfs midden in de winter nijlganzen
met jongen
aantreffen.
Voedsel
Zaden, bladeren, grassen en
stengels. Af en toe eet dit dier
sprinkhanen, wormen en andere kleine
dieren.
Biotoop
Voornamelijk op
land, hoewel het goed kan zwemmen.
Broedgebied
Van oorsprong alleen in Afrika.
Hier worden ze ook nu nog
aangetroffen op het hele continent ten zuiden van
de Sahara.
Ze broeden daar als de situatie gunstig is. Dit is vooral in de
regentijd.
In Europa is de soort tegenwoordig op veel plaatsen
broedvogel.
|
Latijnse naam
Branta canadensis.
Grootte
90-105 cm.
Veldkenmerken
Lange nek, zwarte kop en hals
met witte keelvlek tot op de wangen,
lichaam en vleugels bruin, witachtige
borst.
Biotoop
Meren en vijvers,
grenzend aan grasvelden, weiden en moerassen.
Broedgebied
Groot-Brittannië, Ierland,
Noorwegen, Zweden en Finland. |
|
|